Johannes Brahms – Ein deutsches Requiem (1868)

Ein deutsches Requiem van Johannes Brahms is geen Duitstalige equivalent van de rooms-katholieke dodenmis, maar een werk voor de nabestaanden, voor de levenden. De teksten die Brahms voor Ein deutsches Requiem koos en vooral de intens bewogen muzikale interpretatie ervan, rechtvaardigen zijn uitlating dat het werk eigenlijk ‘Ein menschliches Requiem’ genoemd zou moeten worden. Ein deutsches Requiem ademt een sfeer van vrede en vertroosting.

A Human Requiem

Johannes Brahms (1833-1897)
Johannes Brahms (1833-1897)

Ein deutsches Requiem, nach Worten der heiligen Schrift, op. 45, is een groot werk voor koor, solisten en symfonieorkest – eventueel met orgel – gecomponeerd door de Duitse componist Johannes Brahms tussen 1865 en 1868. Het is geestelijke muziek, maar zonder liturgische teksten. Het bestaat uit zeven delen en duurt ongeveer 70 tot 80 minuten, waarmee het het langste werk is van Brahms.

Ontstaansgeschiedenis

Het idee om een treurmis te schrijven kreeg Brahms al zeer vroeg. Mogelijk dat de tragische dood van zijn goede vriend Robert Schumann in 1856 dit voornemen versterkte. In 1861 noteerde Brahms de teksten die hij wilde gebruiken op de achterzijde van het vierde lied van zijn Magelonen-Romanzen op. 33. Het lijkt erop dat de dood van zijn moeder in februari 1865 ervoor zorgde dat Brahms verder werkte aan het requiem. In april 1865 stuurt hij deel IV ter beoordeling naar Clara Schumann. Deel I en II lijken al daarvoor gecomponeerd te zijn (echter nog zonder slot). Voor deel II gebruikte hij materiaal dat hij al eerder had geschreven in 1854, het jaar van Schumanns psychische inzinking en zelfmoordpoging, en van Brahms verhuizing naar Düsseldorf om Clara Schumann en haar zeven kinderen te helpen. Deel III is ontstaan tijdens een langer oponthoud bij Brahms’ vriend en fotograaf Julius Allgeyer in Karlsruhe en deel VI en VII in de zomer van 1866 in Lichtental (bij Baden-Baden) en/of in Winterthur. Wat het vijfde deel is in de huidige versie werd pas in mei 1868 geschreven en na de twee eerste uitvoeringen aan het werk toegevoegd.

Eerste uitvoeringen

De eerste drie delen werden op 1 december 1867 voor het eerst uitgevoerd tijdens een concert van het Gezelschap van de Wiener Musikfreunde onder leiding van Johannes Herbeck, meer wilde men het publiek niet aandoen. De uitvoering was geen succes. Veel meer succes had de eerste uitvoering in Duitsland, van het toen nog zesdelige werk op Goede Vrijdag 10 april 1868 in de Dom van Bremen met Brahms zelf op de bok en Julius Stockhausen als baritonsolist. Op aandringen van de kapelmeester van de Dom Carl Martin Reinthaler werd de aria “Ich weiß, dass mein Erlöser lebet” uit Händels Messiah toegevoegd (zie onder). De uitvoering werd een groot succes en betekende een keerpunt in de carrière van Brahms.

Johannes Brahms Ein deutsches Requiem orginele partituur
Johannes Brahms Ein deutsches Requiem orginele partituur

Brahms voegde deel V toe in mei 1868. Het werd voor het eerst gezongen in Zürich op 12 september 1868 door Ida Suter-Weber, met Friedrich Hegar als dirigent van het Tonhalle Orchester Zürich. Het volledige zevendelige werk zoals het nu is beleefde op 18 februari 1869 zijn première in het Gewandhaus in Leipzig onder leiding van Carl Reinecke met het Gewandhausorchester en Gewandhauskoor en de solisten Emilie Bellingrath-Wagner en Franz Krükl.

Ein deutsches Requiem

De eerste keer dat Brahms de titel Ein deutsches Requiem gebruikte, was in 1865 in een brief aan Clara Schumann waarin hij schreef dat hij het werk had bedoeld als een “soort van Duits Requiem”. Brahms was geroerd toen hij er jaren later achter kwam dat ook Robert Schumann het plan had een werk te schrijven met dezelfde titel. Deutsch heeft vooral betrekking op de taal, meer dan op het beoogde publiek. Brahms vertelde Karl Martin Reinthaler, muzikaal leider van de kathedraal in Bremen, dat hij het werk graag Een menselijk requiem zou hebben genoemd.

Tekst

De vaste tekst van de Latijnse dodenmis, het requiem, is een gebed dat de gestorvene begeleidt, en hem helpt de verlossing te bereiken. Brahms gaat heel anders met het idee van een requiem om. Niet de overledenen hebben hulp en troost nodig, maar de nabestaanden. Hij koos daarom teksten uit het Oude en Nieuwe Testament (in de vertaling in het Duits van Maarten Luther) en ook apocriefe boeken, die de nabestaanden helpen hun lijden te verlichten en de onomkeerbaarheid van de dood te accepteren. De keuze van de teksten getuigt van Brahms’ grote kennis van de Bijbel en van zijn persoonlijke religieuze opvattingen en geestelijke vrijheid.

Ein deutsches Requiem is geen treurmuziek. De centrale gedachte van het werk is niet de eeuwige rust van de overledenen, maar voor alles de troost voor degenen die het leed dragen, muziek dus voor de levenden. Zo begint Brahms’ requiem met de tekst “Selig sind, die da Leid tragen, denn sie sollen getröstet werden” (“Zalig zijn die treuren, want zij zullen vertroost worden”) (Matteüs 5:4), terwijl de traditionele Latijnse requiemmis begint met “Requiem eternam dona eis, Domine” (“Geef ze eeuwige rust, o Heer”).

Brahms liet met opzet de christelijke dogma’s weg. In zijn briefwisseling met Karl Reinthaler, toen Reinthaler hierover zijn zorg uitte, weigerde Brahms tekst toe te voegen die zou refereren aan “de verlossende dood van de Heer” zoals Reinthaler wilde (zoals in Johannes 3:16). In de uitvoering van het werk in Bremen was Reinthaler zo vrij om de aria “Ich weiß, dass mein Erlöser lebet” uit Händels Messiah toe te voegen, met als bedoeling de geestelijken tevreden te stellen.

Delen

Deel

Tekst

Zangers

Begin

Deel I

Ziemlich langsam und mit Ausdruck

Selig sind, die da Leid tragen

Koor

00:00:11

Deel II

Langsam, marschmäßig

Denn alles Fleisch, es ist wie Gras

Koor

00:11:55

Deel III

Andante moderato

Herr, lehre doch mich

Bariton en koor

00:26:20

Deel IV

Mäßig bewegt

Wie lieblich sind deine Wohnungen

Koor

00:36:47

Deel V

Langsam

Ihr habt nun Traurigkeit

Sopraan en koor

00:42:40

Deel VI

Andante

Denn wir haben hie keine bleibende Statt

Bariton en koor

00:49:40

Deel VII

Feierlich

Selig sind die Toten, die in dem Herrn sterben

Koor

01:01:12

  • Camilla Tilling (soprano), Hanno Müller-Brachmann (baritone), Symphonieorchester & Chor des Bayerischen Rundfunks, dirigent Bernard Haitink.
  • Einde van deze uitvoering op 01:13:40.

Orkestratie

De bezetting van Ein deutsches Requiem is:

  • solisten: sopraan en bariton
  • vierstemmig gemengd koor
  • 2 fluiten en 1 piccolo
  • 2 hobo’s
  • 2 klarinetten
  • 2 fagotten en 1 contrafagot
  • 4 hoorns
  • 3 trompetten
  • 3 trombones
  • tuba
  • pauken
  • harp (één partij, bij voorkeur gedubbeld)
  • orgel (ad libitum)
  • strijkers

Opmerkelijk in de orkestratie is dat in het eerste deel de violen geheel ontbreken, met gediviseerde altviolen. Brahms gebruikt de harpen aan het slot van deel I en VII. Brahms maakte ook een transcriptie van de orkestpartij voor vierhandig piano.

Terugkerend motief

De eenheid binnen Ein deutsches Requiem komt tot uiting in een motief van een terts gevolgd door een secunde in dezelfde richting. De eerste koorinzet van de sopranen laat dit motief gelijk horen: f-a-bes. Dit motief komt terug in elk deel en in veel van het thematisch materiaal van het werk.

Voetnoten